Met zijn moeder als chaperonne kwam Ruben aan de deur om geld vragen. Niet voor hem zelf, maar voor de ijsberen. Die zijn namelijk in nood en dus had Ruben een toespraak voorbereid.
“De ijsberen zijn in nood,” begon hij, met een intekenlijst in de hand geklemd, “door de opwarming van de aarde.”
“Dat komt door mensen met een auto.” onderbrak ik zijn woordenstroom. “En wij hebben er geen.”
“Wij hebben er twee.” judaste zijn moeder onverwacht als Ruben voor wat ondersteuning naar haar achterom keek. Hulpeloos keek ie weer terug naar mij. De rest van zijn betoog leek ineens overbodig geworden.
[“Waar moet ik tekenen?” vroeg ik maar. Een glimlach brak door op het bijna wanhopige gezicht van Ruben. Ik had mijn pleziertje gehad en dat was me wel een ijsbeer waard.]